Eigenhandig geschreven testament van Johan de Cock van Delwijnen :

 

“Minute van mijn laetste testament van den 21 october 1723. Sijnde de vorige testamenten verbrant, hier leijt nog bij de verklaring van den Hr. Van Haeften dat het testament copie...(onleesbaar) in handen heeft”.

 

“Ick Johan de Cock van Delwijnen Heere van Wadenoijen Amptman van Bommel Tielre en Bommelrewerden ordinaris Gedeputeerde des Nimweegschen Quartiers, annulerende en vernietigende alle vorige testamenten en dispositien tot dato deses bij mijn opgestelt en gemaeckt verklaere bij desen dat ick opnieuw over mijne tijdelicke goederen, die de Heere op dese werelt mijn genadiglick heeft verleent, hebbe gedisponeert en getesteert, gelijck te disponere en testere cragt deses op naervolgende maniere. In den eersten institueer ick tot mijne Erfgenaemen de drie naergelaetene kinderen van mijn Suster zaliger, de Vrouwe van Ophemert met namen Walraven van Haeften, Heer van Zennewijnen, Raet ordinaris des Furstendoms en Graefschaps Zutphen, en Dijckgraef in Tielrewert, Bartolt van Haeften, Dijckgraef in Bommelrewert, en ordinaris Gedeputeerde ter Vergaderinge van de Heeren Staaten Generaal, en Adriana Margriet van Haeften, ieder voor een derdepart, uijtgesondert dat ik vooruijt maec en legateer aan mijn neef Bartolt van Haeften, Sijnde de jonxste Soon van gemelte mijne Suster de Vrouwe van Ophemert om strax naer mijn doot t’oevalt, mijn Huijs en Heerlickheijt van Wadenoijen met alle getimmeren en bepootingen, lheenen en onderlheenen, mitsgaders het regt van den vrij te malen op de Coornmeulen van Capel Avesaet sonder enigh molster of gelt daer voor uijt te keeren, oock alle de allodiale en gereede goederen en Erfpagten, obligatien, Scheepene brieven, agterstedige lantpagten en interessen van capitalen, inrisdictien, en collatie van pastorijen en custerijen, met een woort al het geene tot Wadenoijen naer mijn doot gevonden sal worden, en dat de...

 

...ingesetenen aldaer bij mijn afsterven aen mijn sullen verschult sijn , onder wat naem, en uijt wat hoofden het oock soude moogen weesen, het welcke ick alle voor uijt maec en legateer aen mijn jonxste neef Bartolt van Haeften, aen wien ick mede vooruijt  legateer mijn Silver Servies, het welcke sigh egter niet verder sal extenderen, als tot de Schootelen, achetten en tafel borden, sullende de coelvaten. En al het verdere Silver neffens het gereede gelt ter wat plaetsen die gevonden worden, onder mijn drie Erfgenamen egalick gedeilt worden. Verders vind ick goet, dat bij deijlinge van mijn drie Erfgenamen onder het lot van mijn jonxste neef Bartolt van Haeften sal gestelt worden het vheer over de Lingen met het vheerhijs daer bij tot Capel-Avesaet staende, en dat tegens eene summa van twee Duijsent  en vijf hondert gulden, en aengesien het Selvige niet meer als hondert gulden in pagt doet, insgelijx de visserije op de Lingen, beginnende aen de Tielse Sluijs, en eijndigende bij ‘t land van Bueren, met het regt van toesettinge, en dat tegens eene summa van Duysent gulden, gemerct alle de vacken nauwlix veertigh gulden en pagt jaerlix konnen opbrengen. Verders legateer ick aen de Kerck en Arme tot Wadenoijen de summa van twaelf hondert gulden, half en half te verdeijlen, en aen ieder knegt en meijt die bij mijn afsterven bij mijn sullen woonen, in plaets van Rouw een summa van hondert gulden, beijden uijt den vollen boedel te betalen.

 

 Eijndelick soo confirmeer ick bij deesen de donatie aen mijn Kock Lodewick Groos en aen sijn vrouw Antonetta Eijllers op den 7. Augusti 1721 gedaen bij acte van mijn hand, waer toe ick kortheijts halven mijn ben refererende, De Selvige Soo veel nodigh, mits desen in een legaat veranderende, en begerende dat de eene helft daer van ad vijf en seventigh gulden, soo lange als Lodewick Groos in leeven is, door mijn outste neef Walraven van Haeften en mijn nicht Adriana Margriet van Haeften alle jaer sal voldaen worden, en de wederhelfte door mijn neef Bartolt van Haeften alleen, en op die Selvige manier de helfte van die summa aen Antonetta Eijllers soo sij haer man overleeft. Laestelick ordineer ick bij forme van fideicommis, die van mijne drie Erfgenaemen komt aflijvigh te worden, sonder wettige descendenten naer te laeten, dat in Sulcken val haer gedeelte in mijne erffenisse sal erven en versterven op d’andere Erfgenamen of hare kinderen. En alsoo het geene voorschr. staet mijn uijterste wille ende meijninge is, soo begeer ick dat het naer mijn doot in allen deelen en pointen sal worden agtervolght en stantgrijpen. Alles onder verbant als naer reghten, en Submissie van den Hoove van Gelderlant. Tot teecken der waerheijt heb ick dese mijne dispositie selfs opgestelt, geschreven, beteeckent, en met mijn aengeboore pitschaft bekraghtight tot Wadenoijen den 21. October. 1723”.

 

J:D:Cock V:Delwijnen

 

 Kerckarchief van de Ned.Herv. gemeente Wadenoyen, berustende in het Streekarch. Van Tiel (inv.nr.270).

 

 

            Achetten          =          schotels, borden

            Aflijvigh           =          overlijden

            Allodiale          =          erfvrije goederen; niet leenroerig; vrij van leencijns [belasing].

            Confirmeer       =         bevestigen, bekrachtigen

            Descendenten  =          nakomelingen

            Dispositie         =          beschikking, wilsbeschikking

            Egalick             =          gelijk

            Extenderen       =          uitstrekken

            Fideicommis     =          ondeelbaar erfgoed, erfstelling over de hand, waarbij de

                                                erfgenaam de erfenis moet bewaren en aan een derde moet

                                                overdragen; goed, dat niet mag worden verkocht maar in

                                                een familie moet blijven.

            Gereede           =          roerende goederen, contant geld

            Institueer          =          aanwijzen, aanstellen

            Neffens            =          nevens, naast   

            Ordineer          =          instellen

            Pitschaft           =          zegel- (stempel van familiewapen), gedrukt in rode lak.

            Stantgrijpen      =          voortduren

            Submissie         =          onderwerping

 

 

De heer Van Lidt schrijft hierover onder andere het volgende:

 

“Johan de Cock van Delwijnen was niet de eerste de beste. Dit verklaart dat hij zijn testament zelf heeft opgesteld en geschreven”. Hij schrijft verder:

 

“De kerk van Wadenoyen wist wel raad met dit legaat. Nadat het legaat in 1725 was ontvangen, komen we in de kerkeboeken in 1725 de volgende uitgaven tegen:

 

Aan Aalbert de Grave betaald voor het gieten van de nieuwe klok 295 gulden. Voor deze klok heeft de kerk 100 gulden ontvangen van “t Dorpsgeld”. De klok had een middellijn van ruim 1 meter en is in de tweede wereldoorlog door de Duitse bezetter omgesmolten. In 1949 is er een nieuwe klok geplaatst.

Aan Huyberts Verbeeck betaald voor het maken van een nieuwe preekstoel en het plaatsen daarvan: 256 gulden en 6 stuivers.

Aan Dirck van Heusden, timmerman te Zoelen, betaald voor het aanbrengen van de nieuwe klok in de toren: 36 gulden, en tevens voor het maken van een zolder boven de klok: 2 gulden.

Weinigen zullen bij het aanschouwen van de Wadenoyense preekstoel nog denken aan het legaat van Johan de Cock van Delwijnen. Doch zonder dit legaat zou deze fraaie eikehouten preekstoel (Lodewijk XIV-stijl) er waarschijnlijk nimmer zijn gekomen”.

 

(Uit: “Een Wadenoyens testament uit 1723”, door A.P. van Lith, in “De Drie Steden”, tijdschrift v.Tiel, Buren en Culemborg, Jrg.12 (1991) nr.3.).

 

 

 

 

 

 

Rouw-Klacht

 

Op de Onverwagte Dood, doch Godzaalig  Afsterven van den

Hoog-Welgeboren, Gestrengen, en Voorzienigen

 HEERE, de HEER

Baron, Johan de Cock van Delwynen,

Heer van Wadenoyen, Amptman, en Dijk-Graaf van

Bommel, Tielre en Bommelreweerde, Ordinaris Gedeputeerde

des Nymeegzen Quartiers, & c. & c.

 

Godtzaligh in den Heere ontslapen, in het 69e Jaars des Ouderdoms,

op den 26 December des Jaars 1724.

 

 

 

 

                                   

O’ Droevig ongeval! dat Land en Stad beklaagd,

Tiel, Bommel, Wadenoy, Nymegen Rouw  om draagd:

 

Hier word een Hoofd, door dood uyt deze wer’ld gerukt,

Waar voor een yder een, eerbiedig zich gebukt.

 

Hoog-Welgebooren Heer, Heer van Delwynen sterfd,

Gelukkig voor Zyn Ziel, want Hy verwerfd en erfd

 

Het geen waar naa een Christ moet trachten hier op Aard,

Al was Hy by elk een in aanzien en vermaard.

 

Maar dat Zyn heengang werkt een droefheyd die zeer groot,

Geen wonder want Hy hielp veel menschen uyt de nood.

 

God hadde Hem begaafd met wysheyd en verstand,

Aanzien en achting Hem, gegeven voor het Land;

 

’t Welk wierd  in staat gesteld, door Hem met veel playzier:

Wat deugd heeft niet gedaan, aan ’t Nymeegsche Quartier,

 

Als Deputeerde Staat, roemwaardig zocht het richt,

Op dat Hy mogt voldoen voor God en mensch Zyn plicht.

 

De Heer van Wadenoy, Heer Amptman van het Weerdr,

Van Bommel en van Tiel, heeft Zich tot God gekeerdt:

 

Zyn Ziel die rust in Hem, het Lichaam in deés aard,

Verwisseling gedaan, die is de pyn wel waard.

 

Men spreekt met grooten roem, van ’t goed van Hem gedaan,

Dat Hy noyt zonder troost, een Arm bedrukt liet gaan:

 

Het is een groote loon, die Christus heeft beloofd,

Te geeven aan de geen die waarlyk Hem geloofd.

 

Dat Hy het geen wy doen, aan Armen zoo neemt aan,

Als of het was van ons aan Zyn Perzoon gedaan.

 

O bitt’re dood! die dien Hoog-Welgebooren Heer,

Met vreugde te gemoet ging tot een yder leer,

 

Van elk die daar omtrent, het blyde sterven zag,

En wenscht dat hy met Hem, zoo Zalig sterven mag:

 

Ach! dat een yder toch, die in Zyn dienst gaat treén,

Zoo trouw en yv’rig ook behandelen het geen

 

Tot wel zyn van het Land verstrekt, en wat all’meer,

Mag dienen tot het best van Kerken en Gods eer:

 

Een plicht te bidden werd vereyscht van yder een,

Die ’t voordeel tracht te zien, en ’t best in ’t Algemeen:

 

Want God de Hoofden steld, en Overheden zet,

Waar door de Wer’ld bestaad, gehouden werd  de Wet:

 

Nymegen wees getroost, al heeft God wechgehaald,

Een, die door Deugd  op Aard, zelfs als de Zon gestraald

 

En nu is heen gegaan den weg van al het Vlees,

door de Ziel verheft en naa den Hemel rees:

 

Gedenkt dat met ons all’t laatste is de Dood,

Als dan een yder een bevreyd zal zyn van nood,

 

En als ons leeven meé is welgeweest in tyd,

Zal ook gelukkig zyn, hier naa in Eeuwighyd.

 

Justina Nucella

 

Gedrukt by Assweer van Goor, Ordinaris Drukker van

Haar Edele Mogende de Heeren staaten des Quartiers

van Nymegen, 1724.

 

Dit document berust bij het Maarten Van Rossum Museum

te Zaltbommel.

 

                                              

J. de Cocq van Delwijnen

 

 

 

Omdat Johan niet was gehuwd, liet hij na zijn dood, in het jaar 1724, zijn niet onaanzienlijke bezittingen na aan een tak van het geslacht Van Haeften/De Cock van Haeften.

 

Hij vermaakt de hofstad te Delwijnen (Geld.leen (302a) aan zijn neef Walraven van Haeften die hiermede op 10 december 1725 wordt beleend en het Huis en de heerlijkheid Wadenoyen (Geld.leen (239) aan diens broer Barthold van Haeften, die hiermee op 28 februari 1725 wordt beleend. Beiden zijn zonen van zijn zuster Adriana Maria de Cocq van Delwijnen.

 

Barthold erft bovendien van zijn oom Johan de Cocq van Delwijnen een hofstad met 7 morgen land, eveneens te Wadenoyen (237c), een verzuimd leen, want hij wordt hiermee pas op 9 oktober 1733 beleend.

 

Walraven van Haeften erft nog een slordig bedrag van ca 35000 gulden aan obligaties, waaronder een obligatie van 15000 gulden die zijn vader, Reinier van Haeften, aan Johan de Cocq van Delwijnen schuldig was. Walraven erfde ook landgoederen.

 

Barthold van Haeften erft van zijn oom Johan “het regt van vrije te maelen op den Coornmolen van Capel-Avesaet, sonder eenigh molster, of gelt daervoor uijt te keren, voorts alle de allodiale en gereede goederen, tijnsen, erfpagten, obligatien, schepenbrieven, achterstedige landtpagten enz.” Het geldbedrag zal wel ongeveer even groot zijn geweest.

 

Zo ook voor Adriana Margriet van Haeften, die ook een derde deel uit de erfenis van haar oom Johan ontvangt in de vorm van obligaties en landgoederen.

 

In bovenvermelde erfenis is niet begrepen de nalatenschap van hun ouders, Reinier van Haeften en Adriana Maria de Cocq van Delwijnen. Deze komt ter sprake bij genoemd echtpaar (XIV a-3). (Inv.nr.879).

 

Johan behoort tot de zes afgevaardigden van de Staten van het Kwartier van Nijmegen, die 28 juni 1720 plechtig werden ingehuldigd te Culemborg, namens die Staten als nieuwe eigenaars der heerlijkheid Culemborg en prijkt zijn naam (Johannes de Cocq van Delwijnen, toparcha [gouverneur] de W. enz.) op de bij die inhuldiging geslagen gedenkpenning.

(Ned.Her.1889,p.32).

 

 

Zijn zeer fraai bewerkte rouwbord bevindt zich in de Huiskapel op de eerste verdieping van kasteel “Cannenburch” te Vaassen bij Apeldoorn en is uitgevoerd met het hoofdwapen De Cocq van Delwijnen en aan beide zijden geflankeerd door 8 kwartierwapens.

 

 

                        De Cocq van Delwijnen           -          Van Gendt

                        Van Beynhem                          -          Van Giessen

                        Van Hemert                             -          Van Eyll

                        Van Eck van Panthaleon          -          Van Malburch

                        Van Balveren                           -          Van Eyll

                        Van Poll van Geerestein           -          Van Brakel

                        Van Zuylen van Nijevelt           -          Van Ley

                        Van Lawick                             -          Van Lennep

 

 

 

“De Ambtmansakker” (boomgaard te Hien [Waardenburg], “het Ambtmansbosch” (weiland te Neerijnen) en “De Ambtmanskamp” (weiland te Haeften), doen ons nog aan deze kloeke Ambtman herinneren”.

(Nav.XXXI,p.357).

 

                                                                    ( Foto eigen collectie )

                                                                                       

In de huiskapel zijn ook de rouwborden aanwezig van zijn  zwager, Reinier van Haeften en van Johan’s beide neven Walraven en Barthold van Haeften.

 

 Huiskapel van de Cannenburch  te Vaassen  ( foto eigen collectie )

 

 

Kasteel de Cannenburch te Vaassen ( foto eigen collectie )

 

 

XIV   a - 3           Adriana Maria de Cocq van Delwijnen                                          

                            geb. 1653 te Eck en Wiel       overleden 12-10-1709 te Ophemert

 

                            huwt  3-8-1675  (huw.voorwaarden)

 

                            Reinier van Haeften                                                                        

                            (zn.v.Walraven en Francina van Cockengen)

                            geb.  26-4-1646, overl. 24-1-1733 te Ophemert

 

Reinier is heer van Ophemert en Zennewijnen. Hij werd hiermee, nog onmondig, op 8 oktober 1659 beleend. Zijn oom, Quirijn de Cocq van Delwijnen, was in genoemd jaar zijn testamentaire voogd. Reinier werd geadmitteerd in de Ridderschap van Nijmegen op 2 mei 1670. Hij doet zelf de eed op dit leen, op de 27e october 1672, wat als volgt is omschreven:

 

“Een huys ende gesete tot Hemert, met den bongert; item 5½ mergen lants, luttel meer ofte min, naest den voors. Huse gelegen, die heeren Henrichs van Malschen plegen te wesen; item 4 mergen 2 hont lants gelegen in eenen camp, geheiten die Pippart. Item dat gemael van der windmeulen, in den gericht van Hemert, met den dwanck, wie elders maelt te breuken een alden schilt; tot Zutphenschen rechten, tot eenen rechten erfleene, niet te versterven”.

 

“Reinier vermeerdert dit leen met 20 morgen boulands, allen onder Ophemert in het Uilikse blok gelegen, alwaer oost en west den heer van Ophemert, suiden en noorden de gemeene straet, van vrij allodial goet tot leen gemaeckt, om met dit leen geconsolideert en tot een leen ontfangen te worden”. (Geld.leen (229).

 

Kasteel Ophemert te Ophemert  ( foto rechts: eigen collectie )

Hier woonde het echtpaar Reinier van Haeften en Adriana Maria de Cocq van Delwijnen

 

Van genoemd echtpaar ligt in de Ned. Herv. Kerk te Ophemert een fraai bewerkte grafzerk met het alliantiewapen Van Haeften - De Cocq van Delwijnen met het volgende opschrift:

 

“Den Hooghwelgeboren Heer Reinhart van Haeften,

heere van Ophemert en Sennewijnen Dijckgraaf van

de Hooge Schouwe in den Tielreweert extra-ordinaris

gedeputeerde des quartiers van Nimwegen

De Hooghwelgeboren Vrouwe Adriana Maria de Cock

van Delwijnen Vrouwe tot Ophemert en Zennewijnen,

 

Den 12e October 1709”.

 

 

( foto eigen collectie )

 

 

 


vorige paginavervolg generatie XIV