Kinderen van Arnt III de Cocq van Delwijnen en 1. Anna van Loon etc. (VIII a-1):

 

 

IX     a - 1            Arnt de Cocq van Delwijnen, de jonge,                           volg     X   a - 1

                            geb.              overl. Zaltbommel, eind 1494

 

 

Arnt de Cocq van Delwijnen, de jonge, wordt 10 maart 1484 door Gerrit van Broeckhuysen (1480-1494), heer van Waardenburg en Ammerzoden, beleend met het kasteel Delwijnen met singels en grachten, boomgaarden en 2 morgen land, alsmede het leenheerschap over Jan de Cocq van Kerckwick voor een tiend, die voordien van Cocke Steyn was, over Engbert de Cocq van de tiend in die Boeschoren, over Arnt van den Poll Hillenss. van 2 morgen land op die Vlyert, over Herberen Arntss. van 1 ½  morgen land te Delwijnen, over Art Art Ghybensoen van 2 morgen land in het Ammerzoyense Broek, alsmede 14 hond land te Delwijnen op de Ringmeer en een hofstad aldaar, afkomstig van Henrick Hol Lawrens.

 

 

 

(Mac.Inv.nr.1171,fol.3.reg.nr.32,p.202).

 

 

Toen hertog Karel van Gelre en Gulick en graaf van Zutphen in 1492 het bestuur in Gelderland had aanvaard, stelde hij op 21 juli van dat zelfde jaar Arnt de Cocq van Delwijnen, de jonge en zijn oom, Johan Spierinck van Well tot schatmeesters aan over Zaltbommel, Bommeler- en Tielerwaard, Beesd en Rhenoy, met de opdracht de twee eerstvolgende pondschattingen in te vorderen. Deze bestonden o.a. uit het innen van belastingen en van verbeurd verklaarde goederen. (Nijhoff,Oorkonden VI 1492,nr.31,p.12).

 

Op 20 november 1494 in “Handelingen van bannerheren, ridderschap en steden des lands van Gelre”, gaf Karel van Gelre opdracht accijns te heffen op elk vat bier, dat door de brouwers werd getapt. Deze belasting bestond uit “eyn halff vurijser” tot “eyn heell vurijser”. (Een oorspronkelijke Bourgondische munt ter waarde van twee groot of één stuiver. Het bestond uit een munt van 1 stuiver of uit een munt van 2 stuivers.

(Idem, 1494,nr.117).

 

Zeer waarschijnlijk is door het besluit van deze belastingmaatregel een volksoproer ontstaan, want ingezetenen van Driel en dienaren van Johan van Rossem, de vader van de beruchte Maarten, waren aan het roven en branden geslagen, waarbij de zoon van Arnt de jonge, Johan de Cocq van Delwijnen, in Zaltbommel werd doodgeslagen door Gerrit van Oenzell, knecht van de schout Johan Roelofsen, die op zijn beurt weer een knecht was van Johan van Rossem. Van Oenzell moest zich voor zijn daad buiten Gelderland begeven totdat de zoen zou zijn getroffen met de vader van Johan, Arnt de jonge. Een zoen is een verzoening, een minnelijke schikking, een schadeloosstelling van dader tegenover de nabestaanden.

 

Maar de tragiek herhaalde zich in het najaar van 1494 toen ook de vader van Johan, Arnt de Cocq van Delwijnen, de jonge, werd doodgeslagen. De dader was zijn oom, Johan Spierinck van Well.

 

Op 20 juli 1495 scheldt Karel van Gelre de onderdanen van Driel kwijt, wat zij hadden misdreven m.b.t. het branden, roven en doodslaan bij de handelingen te Rossem met Johan Roelofsen en de zijnen, schout onder Johan van Rossem.

 

Op 26 juli 1495 schenkt Karel van Gelre vergiffenis aan Johan van Rossem en degenen die verder te Rossem geweld hadden gepleegd. Op dezelfde dag maakt Johan van Rossem zijn huis te Rossem tot open huis van Karel van Gelre.

 

Op 17 april 1496 geeft Karel van Gelre aan de dader, Johan Spierinck van Well, vermindering van straf voor de doodslag, door hem in het jaar 1494 begaan aan zijn neef, Arnt de Cocq van Delwijnen, de jonge. (Nijhoff, Oorkonden 1495 nr.135,142;1496,nr.173).

 

Het kasteel Delwijnen waarmee Arnt de jonge in het jaar 1484 werd beleend, gaat over naar zijn broer Adriaen de Cocq van Delwijnen, gehuwd met Hillegond van Auwrijn. Op 5 december werd Adriaen hiermede beleend.

 

 

IX     a - 2            Gijsbrecht (Gijsbert) de Cocq van Delwijnen               volg     X    b - 1

                                                                                                                                   

 

Zijn zoon is zeer waarschijnlijk Wolter (Wouter) Gijsbertsz de Cocq van Delwijnen, genoemd in het Contactblad van de Historische Kring “Bommelerwaard”, genaamd “Tussen de Voorn en Loevestein”, jrg.1972,p.6.

 

 

IX     a - 3            Dirk de Cocq van Delwijnen                                           volg    X    c - 1

 

                            huwt

                                                                                                                      

                            Vrouwe Van Cuyck van Meteren

                            (dr.v.Jan Jansz en Maria  .....?)

 

 

IX     a - 4            Johan de Cocq van Delwijnen

                            schepen in Tuil in 1484, kinderloos overleden.

 

Johan kocht huis en hofstede te Delwijnen van Johan van Balveren en wordt hiermede 31 mei 1486 beleend, t.w. met “Een huys ende hofstat, gelegen in den gerichte van Delwinen, met sijnen utersten cingelgrave, item 3 ½ mergen lants, daerbij ende bij der gemeyner straten gelegen, geheiten den Nijencamp, item 3 ½ mergen lants in den gerichte van Delwinen opder gemeynte, roerende an d’een sijde Wilner Arnt Cocks uuterste cingelgrave ende den lande geheyten Oeverrijcke, daer die Capel op staet, ende an d’ander sijde die gemeyn strate, tot eenen Zutphenschen rechte”. (Geld.leenreg.nr.302a).

 

Op 15 april 1493 kent Johan zijn vader, Arnt III, het vruchtgebruik toe van bovenvermelde goederen.

 

 

IX     a - 5            Elias de Cocq van Delwijnen                                       volg       X    d - 1

 

                            huwt

 

                            Vrouwe Petronella Hack

 

 

IX     a - 6            Jhr. Adriaan de Cocq van Delwijnen                                    volg     X    e - 1

                            geb.              overleden in of vóór 1520

 

                            huwt

 

                            Hillegont van Auwrijn                                                                   

 

                            (dr.v.Dirk, richter van de Tielerwaard en   ..........

                            van Heusden).

                            geb.              overleden 1538 (na 30 juni)

 

Adriaan is schepen in Zuilichem in 1504. Hij verzuimt de belening met Delwijnen. Hij erft van zijn overleden broer Arnt, de jonge, kasteel Delwijnen en wordt hiermede op 5 december 1510 beleend.

 

“Arien de Cock Arntszn heeft ontfangen van Hermen van Wachtendonck heer tot Amzoyen, dat hoge huys tot Delwijnen mitten Cyngel ende graven en bongert mit twe mergen lants daer achter, en mit alsulke leenmannen mit horen brieven, die hoer leen daer aff houdende sijn, te weten Jan de Cock van Kerckwick van eenre thiende die Cocke Steyn was. Item Arnt van den Pol Hillenszn van twe mergen lants op die Vlyert. Item Herberen Artszn van twe mergen lants tot Delwijnen. Item Aert Aert Ghijbenszn van twe mergen int Amzoyensche Broeck. Item nog 14 hond lants gelegen op die Rynghmere, soe wie mit recht lancgelegen is tot tot beyden sijden. Item noch een hofstat gelegen in den gericht van Delwijnen soe groot en cleyn als sij daer gelegen is en wie mit recht lancgelegen is tot beyden sijden, welcke hofstat voirs Henrick Hol Laurenszn toe te behoren plach. Hier zijn over gheweest als mannen van leen Scalck Arntszn ende Wolter Gieliszn”.

(Mac.Inv.nr.1171,reg.nr.40,p.204).

 

Kasteel Delwijnen met de bijbehorende goederen alsmede de hofstad aldaar en 14 hond land op de Ringmeer gaat over in het bezit van Arnt de Cocq Duls, momber van Jan de Cock Ariens de Cockzn en wordt daarmee op 9 november 1513 beleend. (Idem,Reg.nr.42).

 

 

(Mac.Inv.nr.1171,reg.nr.40 en 42,p.204/205).

 

 

Na kwijtschelding van het verzuim van de belening met Delwijnen, erft zijn zoon Johan op 5 december 1533 de hofstad Delwijnen en 3 ½ morgen land. (Geld.leenreg.nr.302a).

 

N.B. Herman van Wachtendonck was in 1507 gehuwd met Walrave van Broeckhuysen, (dr.v.Walraven). Hij verkoopt kasteel Delwijnen in 1513 aan de leenheer Hendrick graaf van Nassau, Heer van Vianden, Ammerzoden etc., die het kasteel op zijn beurt weer beleent aan Arnt de Cocq Duls, momber van Johan (Jan) de Cocq van Delwijnen, Adriaan de Cocqszn.

Op 30 juni 1538 komen tante Hillegond, weduwe van Adriaan de Cocq van Delwijnen, en haar nicht Heylken (Hilleken), weduwe van Wolter (Wouter) Gijsbertszn., met elkaar overeen alle schuldbekentenissen, die de een van de ander heeft, te zullen teruggeven.

(Mac.Reg.nr.59.p.209).

 

 

 

IX     a - 7            Christina de Cocq van Delwijnen

 

                            huwt

 

                            Simon van Buren

                            Schepen van Zuilichem in 1546.

 

 

 

IX     a - 8            Herman de Cocq van Delwijnen

 

                            huwt

 

                            Vrouwe Maria ..........................?

                            (burgerdochter van Vianen)

 

 

 

IX     a - 9            Agnes de Cocq van Delwijnen

 

                            huwt

 

                            NN  van Suermont

 

 

 

IX     a - 10          Adriana de Cocq van Delwijnen

 

                            huwt

 

                            Wolff van Zwijffel

                            Schepen in Zuilichem in 1538

 

IX     a - 11          Elisabeth de Cocq van Delwijnen

 

                            huwt

 

                            NN  van Beveren (Bevers)

 

                            Een Duitser, met wie zij in het huis van Maschereel

                            te Zaltbommel woonde.

 

 

IX     a - 12          Cornelia de Cocq van Delwijnen

                            geb.                   overleden vóór 26-6-1569

 

Willem Spiering van Well (zn.v.Johan en Aleid de Cocq van Delwijnen,(VIII a-8), verzorgde in 1506 de intrede van zijn nicht Cornelia de Cocq van Delwijnen in het klooster “Leeuwenhorst”. Het Hof van Holland condemneerde hem namelijk op zijn verzoek tot het betalen van 150 Rijnsgulden (200 lichte ponden Hollands) aan “Leeuwenhorst” ten behoeve van Cornelia. Verder schonk hij 6 mooie kussenovertrekken, met haar familiewapen erop, die bij het koorgebed werden gebruikt en een lijfrente voor haar van 8 Rijnsgulden (10 pond 13 schelling 4 denieren) per jaar. (NL.1988,K.189).

 

 

IX     a - 13          Gerarda de Cocq van Delwijnen, Arntsdr.                   volg      X   f - 2

 

                            huwt

 

                            Adriaen Duls Gerritszn

                            geb.             overleden        1516 (Ned.Her.1889,p.23)

                                                       “         na  1521 (Tax.1907,p.72).

 

Adriaen wordt, na het op jonge leeftijd overlijden van zijn vader, in 1456 beleend met de goederen in het land van Heusden, waarmede zijn grootvader in 1429 was beleend. Van 1484 tot 1518 is hij herhaaldelijk schepen van Heusden. In 1497 zegelde hij als leenman van Holland. (Tax.XIV.1907,p.72).

 

In het jaar 1504 wordt hij door zijn schoonvader Arnt de Cocq van Delwijnen voor zijn leven begiftigd met 10 morgen land te Delwijnen, waarbij  de zoon van Arnt, Adriaen, schepen in Zuilichem, als getuige aanwezig was. (Ned.Her.1889,p.23).

 

Adriaen Duls Gerritszn zegelt 30 april 1510 met twee balken en in het schildhoofd een zes-puntige ster. (Tax.1907,p.75).

 

Zijn zoon Arnt die Cocq Dulszn., wordt 9 november 1513 beleend met het Hoge Huys [kasteel] Delwijnen met singels en grachten, boomgaard en 2 morgen land, alsmede met 14 hont land op die Ringmeer en met een hofstat (Geld.leen 302a) in den gericht van Delwijnen, door Henrick graaf van Nassau, heer van Vianden, Ammerzoyen etc. (Mac.Reg.42.p.205).

 

 


 

 

Zoon van Johan (Jan),  (VIII   a - 9):

 

IX     b - 1            Jan de Cocq van Delwijnen Jansz

 

“30 juni 1517:

 

Frederick van Herler [Herlaar], zoon van heer Arien van Herler, ridder, beleent, ten overstaan van Jan Ectoerss. en Theeus Bartoutss., op bevel van Reyner van den Beern, drost van Ammerzoyen, bij gebrek aan leenmannen, Jan Janss., t.b.v. Jan de Cock Ariensz., met de helft van een tiend op de Ryngmeer”.

 

(Uittreksel (1520), gemaakt op last van Hillegont van Auwrijn, weduwe van Adriaen de Cocq van Delwijnen, in inv.nr.1171, folio 4). (Mac.R.45,p.206).

 


 

generatie VIIIgeneratie X