Kinderen van Adriaen x 1. Maria van Brakel en 2. Maria van Hemert (XI b-1):

 

XII    a - 1            Joachim de Cocq van Delwijnen                         volg    XIII  a - 1

                            geb. ca 1559       overl. 22-2-1598

 

                            huwt omstreeks  1581

 

                   1.      Maria van Scherpenzeel                                                   

                            (dr.v.Thomas en Adriana van Hemert,dr.v.Staes

                            en Maria Hinckart)

 

                            huwt

                                                                                                                       

                   2.      Margriet (Margaretha) van Broeckhuysen

                            (dr.v.Wynant en Agnes van Hoogwoude)

 

Joachim erft van zijn ouders de halve grote tiend te Brakel. In het jaar 1569 is hij nog minderjarig. Hij is afgezant van de stad Tiel op de Nijmeegse landschapsvergadering, in welke hoedanigheid hij aan de regering te Tiel met officiële opdracht op 20 juni 1582 verslag doet van het bericht van die vergadering van de kanselier, dat de afgezanten van Gelre en Zutphen in vereniging met de afgevaardigden van de Generale Staten een verdrag hadden gesloten met de hertog van Anjou, jongste zoon van Catharina de Medici, betreffende de inwilliging van een grote jaarlijkse oorlogsschatting. [Na het afzweren van koning Philips II van Spanje riep prins Willem van Oranje de hulp van Frankrijk in om te trachten de Nederlanden bij elkaar te houden, maar de hertog van Anjou stelde teleur, want hij bereikte niets).

 

Joachim erft van zijn moeder (uit haar eerste huwelijk met Joachim van Giessen) landerijen en een huis in het land van Altena (12 morgen) en een bedrag van 332 gulden en 10 stuivers, hem door zijn vader Adriaen de Cocq van Delwijnen uit te betalen. (Mac.Reg.nr.82,84).

 

Joachim de Cocq van Delwijnen maakt in 1594 een deling van goederen ten gunste van zijn twee dochters, Maria en Theodora. Bij de huwelijksvoorwaarden tussen zijn vader Adriaen en zijn stiefmoeder, Maria van Hemert, doet Joachim afstand van een tiend te Delwijnen, in ruil voor een huis, hof, boomgaard hopland en 6 morgen land te Delwijnen.

(Mac.inv.nr.913,reg.nr.89).

 

 

XII    a - 2            Dirk de Cocq van Delwijnen

                            geb.  ....           overleden  ......

 

Dirk komt voor in de Ridderschap van Nijmegen van 1605 tot 1611. Van hem is tot nu toe weinig bekend.

 

 

XII    a - 3            Johan de Cocq van Delwijnen                                       volg      XIII  b - 1

                            geb.  ....             overleden 1645

 

                            huwt 15-8-1612 (huw.voorwaarden)

 

                   1.      Eustacia van Hemert

                            (dr.v.Stees en ..... Tiepma), overleden

                            zonder kinderen in 1614, weduwe van

                            Peter van Quarebbe.

 

                            huwt 7-11-1615 (huw.voorwaarden)

 

                   2.      Adriana van Beynhem                                           

                            (dr.v.Gerrit en Christina van Eck)

                            geb. .....               overleden 1653

 

Johan is heer van Delwijnen en dagelijks heer van Wadenoyen (Rp.v.N.;Her.B.1876,p.62). Hij erft van zijn vader Adriaen “een huys ende hofstat, gelegen in den gerichte van Delwijnen met sijnen utersten cingelgrave, item 3½ mergen lants, daerbij ende bij der gemeyner straten gelegen, geheiten “den Nijencamp”, item 3½ mergen lants in den gerichte van Delwijnen op der gemeynte, roerende an d’een sijde wilner Arnt Cocks uuterste cingelgrave ende den lande geheiten “Oeverrijcke”,daer die capel op staet, ende  an d’ander sijde die gemeyn strate , tot eenen Zutphenschen rechte”. (Geld.leenreg.nr.302a).

 

Van zijn moeder, Maria van Hemert, erft hij “een huis ende hofstat met allen sijner getimmer, patingen ende tobehoor, met den daglixen gericht to Wadenoyen, 4 mergen op de Henich an de Auwelinck, streckende van der Weteringe tot den Hemertschen grave, 4 mergen, an den huse to Wadenoyen gelegen, 4 mergen op de Auwelinck, boven beneven erve Henrix van Hemert, beneden an erve Gerrit Janszoon, 5 mergen op den Brewaert, boven an erve Henrix van Helsen, beneden an der vicariën lant; noch op den Brewaert 5½ mergen, boven ende beneden an erve Cornelis Lamberts, met den leenmannen, daerto gehorende”. (Geld.leenreg.nr.239).

 

Johan werd met beide heerlijkheden beleend op 17 mei 1605. Hij was schepen in Deil en lid van de Ridderschap van Nijmegen van 1606 tot 1620 en woonde in die hoedanigheid de Kwartier- en landdagen bij.

 

Hij voert een proces tegen Dirk Vijgh, Ambtman van Nederbetuwe (*1532-†1615), over de schadeloosstelling en wederopbouw van het afgebrande Huys en Hof te Wadenoyen, toegebracht door zijn broer Adriaen Vijgh, kapitein te Gorcum (*1520-†1581). Dirk Vijgh wordt door het Hof van Gelderland op 14 januari 1609 veroordeeld tot het betalen van een geldboete.

 

In het jaar 1622 en later verkoopt Johan samen met zijn ouders koren, boomvruchten, erwten en bonen van diverse in hun bezit zijnde percelen land op de “Auweling”, “Balveren”, “Breuwert”, Henicht” en de “Vergaerde”, allen gelegen te Wadenoyen.

 

In 1626 is hij in het bezit van een eigendomsbewijs van een huis en hofstede met landerijen te Wadenoyen. (Mac.Inv.nr.1485).

 

In 1628 verpacht hij diverse percelen land te Varik (Inv.nr.1481). Een jaar later verpacht hij een hofstede met landerijen te Wadenoyen. (Mac.Inv.nr.1501).

 

In het jaar 1630 verpacht hij 7 hont land te Waardenburg. (Inv.nr.1482). Tien jaar later bezit Johan een eigendomsbewijs van ¾ deel van een huis, hof, boomgaard en bouwland, tezamen 4½ morgen, op de “Vergaerde” te Wadenoyen. (Inv.nr.1486).

 

Johan wordt door zijn zuster, Maria, in haar testament van 14 oktober 1637, aangesteld om haar laatste wil, in dat testament vastgelegd, uit te voeren. Hij erft ook van zijn andere zuster, Theodorica, die op 18 juni 1634 haar, met eigen hand geschreven, testament opstelt. Johan moet onder andere uit de nalatenschap van zijn zuster Maria een bedrag van 3000 gulden betalen aan zijn andere zuster Margaretha, douairière van Elter en Vogelsanck, weduwe van Tido Herman, Freiherr von Innhausen und Kniphausen auch zu Elter und Vogelsanck, erffmeyer der Stadt Bastenaeken Reeze tot Waterschei en Stirpigni.

 

Johan en zijn gade Adriana van Beynhem kennen elkaar 2 oktober 1625 een lijftocht toe. (NL.1964.k.36).

 

Op 19 juni 1634 geven beide echtelieden volmacht aan Johan van Lawick, burgemeester van Wageningen, om ¼ deel van huis, enz., genaamd “Ruyssen Goet” te Wageningen, te verkopen. (NL.1964.k.37).

 

Het wapenbord (rouwbord) van Johan de Cocq van Delwijnen bestond uit het hoofdwapen De Cocq van Delwijnen met de volgende kwartierwapens:

 

                        De Cocq van Delwijnen                      -          Van Hemert

                        Van Gijselaer                                      -          Van Zuylen

                        Van Balveren                                      -          Hinckart

                        Van Herlaer                                        -          Van Voorst

 

 

Het wapenbord van zijn tweede echtgenote bestond uit het hoofdwapen De Cocq van Delwijnen - Van Beynhem met de volgende kwartierwapens:

 

                        Van Beynhem                                     -          Van Eck

                        Van de Poll                                         -          Van Lawick

                        Van Mekeren                                      -          Boucop

                        Van Puyfelick                                      -          Van Heukelom

 

 

 

XII    a - 4            Frederica de Cocq van Delwijnen

                            geb. na 1568   overleden 3-1-1618 te Utrecht

 

                            huwt

 

                            Johan van Bemmel

                            (zn.v.Heimerik en Anna van Merthen (Meerten)),dr.v.                   

                            Dirk en Berta van Eck).

                            Anna van Meerten woonde te Ingen.

 

 

XII    a - 5            Helena de Cocq van Delwijnen

                            geb. na 1569,  overleden op kasteel Vogelsanck en

                            begraven aldaar te Solre (Zolder), België, 1-11-1614.

 

Het overlijden van Helena wordt door haar zwager Tido Herman von Innhausen und Kniphausen op genoemde datum gemeld in een brief aan haar broer Johan de Cocq van Delwijnen en deze luidt als volgt:

 

 

 

“Edele Erentfeste Broeder [zwager],

 

Dewijle den almogenden heeft beliefft den voorledenen nacht omtrent den elff uren voor middernacht, onse wel beminde suster Joffrouw Helena de Cock van Delwijnen te kommen besoecken ende dieselve uit desen jammerlijcken dal der tranen op heden den ersten Novembris stylo novo, omtrent den drye uren naerden middach haer bereyt hebbende metten wijsen maagden, om haeren bruidegom te ontfangen, te roepen, en uit den swaarlijcken gevancknisse des sterfelijcken lichaams te verlossen, mede so wij vastelijk hopen volgens haeren affscheyden, met sijnre bermhertigheyt en alle Godtzalige gelovige zielen te ontmoeten, ende met der croonen, synder eeuwige glorien, te begeven, ende hebben nyet willen laten, U sulcx, ongelastert Godts wille, daeghlijk te verwittigen, dat U gelieve so haest mogelijk bij ons op Vogelsanck te komen, te helpen ordoneren en te sluyten, in wat manieren, men tot der begrafenissen, ende den uitvaart sal behoren te procederen, ende verhopende, daer aan geen faulte en sal geschieden, sullende U Edele in chuts des Alderhoogsten bevelen. Datum Vogelsanck, Allerheiligen (1-11)-1614”.

 

                                                                       “Uw Dienstwilligen broeder

                                                    Tido Herman Freiher von Inhusen ende Kniphusen”.

 

(Mac.Inv.nr.915,p.103).

Transcriptie:

J.G.G.P. van de Griend.

 

 

 

XII    a - 6            Margaretha (Marguerite) de Cocq van Delwijnen                                   

                            geb. ca 1586,  overleden op kasteel Vogelsanck 21-2-1652

                            en begraven aldaar te Solre (Zolder), België, met 4 kwartieren

 

                            huwt na 1605 (vóór 1611)

 

                            Tido Herman, Baron en Freiher von Innhausen und

                            Kniphausen zu Elter und Vogelsanck                                                        

                            geb.  13-9-1583, overleden op kasteel Vogelsanck 3-9-1616

                            en begraven aldaar te Solre (Zolder), België.

 

Zijn overlijdensakte komt voor in het register van Zolder in de volgende bewoordingen:

 

“Anno 1616 den derden september is den welgeboren heren Tydo Herman von Innhausen und Kniphausen auch zu Elter und Vogelsanck Erbmeyer der Stadt Bastenach ons landsheer Christelijker gedachten in den Heer gestorven”.

 

Tido Herman was een zoon van Iko, Reichsfreiher zu Innhausen und Kniphausen, geboren 12 juni 1555 en overleden 1 december 1604. Hij huwde 2 oktober 1576 met Oriane (Adriana) van Elter-Autel, geboren 1555 en overleden 1605.  Zij was een dochter van Joris Wery (Georges) van Elter-Autel, geboren 1529, heer van Vogelsanck (1543-1565), overleden 1565. Hij huwde 2 keer, in 1542 met Maria van Gavere (dr.v.Conrad en Elisabeth van Richterghen) en in 1553 met Catharina van Bronckhorst- Batenburch, die in 1579 op kasteel Vogelsanck overleed.

 

Door het huwelijk van Oriane (Adriana) met Leo (Jean,Jan) zu Innhausen und Kniphausen, komt de heerlijkheid Vogelsanck in diens geslacht.

 

Op 8 juli 1606 ontvangt Tido Herman het leenheerschap over het land van Vogelsanck, op die datum legden de poorters en de heren de eed af. De heerlijkheid Vogelsanck bestond uit het gelijknamige kasteel met de grond, weiden, bossen, visvijvers, heidegronden, jachtgebieden, pachtsommen en met de heerlijkheden van Sulre (Zolder), Zonhoven, Houthalen, Stockrode, Viversheye (Viversel), met alle dependances en rechten op grond en water. Tot het erfgoed van de heerlijkheid Vogelsanck behoorde ook de watermolen en het “Hof van der Motten” te Zolder en een molen te Sonhoven en Lielo, (zie ondervermelde brief van Margaretha de Cocq van Delwijnen).

 

Tido Herman is slechts 33 jaar geworden. Op 24 juli 1616, ruim twee maanden voor zijn dood, schreef hij een schulbekentenis waarin hij mededeelde, dat zijn schoonzuster, Maria de Cocq van Delwijnen, hem een bedrag van 413 gulden en 10 stuivers had geleend tegen een rente van 6,25% en een bedrag van 260 gulden en 4 stuivers, welke bedragen op drie Koningen (6 januari) 1617 zouden worden uitbetaald met obligaties op zijn roerende en onroerende goederen.

 

Negen dagen na zijn overlijden, op 12 september 1616, zwoeren drossaard Nicolaes Menneckens, de schepenen van de dorpen van de heerlijkheid Vogelsanck en de beambten trouw aan Tido’s weduwe Margaretha de Cocq van Delwijnen, Vrouwe douairière tot Elter ende Vogelsanck. Zij, geassisteerd door haar broer Johan de Cocq van Delwijnen, heer van Wadenoyen, heeft gezworen de wetten en gebruiken van het land in acht te nemen.

 

Ruim 27 jaar later, op 13 april 1643, droeg Margaretha de rechten en plichten van de heerlijkheid Vogelsanck over op haar oudste zoon Ferdinand von Innhausen und Kniphausen baron van Elter en Vogelsanck.

 

Margaretha erfde van haar zuster Theodorica alle meubelen en van haar andere zuster, Maria, ontvangt zij uit de erfenis een bedrag van 3000 gulden Brabants, omdat Maria 20 jaar lang bij haar op kasteel Vogelsanck heeft gewoond tegen een bedrag van 150 gulden per jaar, maar die Maria niet tijdens haar leven aan haar zus had betaald. Margaretha ontvangt tevens uit de erfenis van Maria een bedrag van 400 gulden Brabants, dat Maria tijdens haar leven van haar had geleend.

 

Brief van Margaretha de Cocq van Delwijnen:

 

“Wij Margaretha de Cock van Delwijnen Vrouwe Douagiere tot Elter ende Vogelsanck bekenne mitsdeesen, in baaren welgetelde gelden deughsaam ontfangen te hebben uyt handen van Joffrouw Maria ende Theodora de Cock van Deylewijnen mijne susteren, hondert vier en Tachtentich Rycxdalers in specie Seven Spaansche matten, ende vier Silvere Croonen, met nogh drie en twintigh enckele Ducaten; een en twintigh ende een halve Dobbel Spaansche pistoletten, Drie Henricus Nobelen ende eenen halven, nogh drie halve Rosenobelen, eenen Angelot ende een halven Albertijn, maackende ‘t Samen die Somme van Aghthondert gulden Hollants gelt twintigh Stuivers voor yderen gulden gerekent, die welke ick hebbe geëinploijert tot den aancoop van de vijfde paert of deel van: Hof van der Motten onder Suijlre [Zolder] in den Lande Vogelsanck gelegen den Welgeborenen freulin ende kinderen van den Heere van .....gen(?) competerende, welcke Specien of ende weerde van dyen ter gi .......uur(?) belove myne voorsegde Susteren ‘t henne gerften Vers ....v(?) Vertitueren binnens jaars Sonder cijns, ende buytens jaars ... cijns naar rate ende Cape van tijde tegens den prem: Ses ten hondert [6%], welcke Specien ende Capitale premie: van  Aghthondert gulden, met alle verloop derselve (ingeval wij ‘t gheens voorsreven is Suynigh syn moghten) wij assigneren onse Susteren voorsr: te versoecken op het vijffde deel van: Motten bij ons nu aangecoft als boven, mede oock op alsulcke Rhenten als wij in onsen weduwelijcken staat, Soo op de Molenen van Sonhoven als Lielo hebben vercregen ende ingelost, dieselve tot dyen eynde opdragen, mitsdese ende bekennen allen Heeren ende Hoven henne Reghten om met eene opene conde (of cende) van vijfthien dagen sonder eenige Vordere reghtshandelinge tot die voorsz. onderpanden te komen, ende daar aan te verhaalen die voorsr. Capitalen met alle verlopen, ende costen. Daeromme te doen, onderwerpen: die voorsr. Erven paghten, ende Rhenten der paraten Executien al of Sij met allen solomniteijten van  reght Wh(?) gedimineert, of gewonnen waaren, ten welcken eynde ende effecte wij oock van alle soo geestelijcke als wereltlijcke privilegien, ons tege den inhoudt van diesen eenighsints dienlick mits deeser onser handtschrift renuntieren, dier eens of egheens daar tegens bij ons selven of yemants anders te gebruycken, alles ter goeder trouwen, sonder fraude of arglist, des tot waerder oirconde, ende meerder verseeckeringe hebben deese met eijgener handt onderschreven, ende met onsen pitzier bevestigt binnen het Clooster ten Dale op Domps kerckhoff binnen der Stadt van Utrecht den Sesden dagh der maandt Octobris anno Sestien hondert Seven en twintigh Stilo Novo, was neffens een opgedruckt Zegel overdeckt met een papiere ruyte ondertekent Margrieta de Cock van Delwijnen Douagiere tot Elter ende Vogelsanck ondersc. ende want ick ondergeschreven notaris bij pauselijcke ende keyserlijcke authoriteiten, oock Prince tot Luyck geadmitteert ende geintmatijculeert(?), het gelt  en prem. van Aght hondert gulden in der Obligatien boven geschreven begrepen hebben sien tellen ende in Specie overleveren hebben deese ter begeertes van Mevrouw voorscreve, onderscreven op dagh ende datum als voorscr. was ondertekent: Nicolaes Menneckens, Notaris”.

 

“Laagerstont:

“Anno XVI aght en twintigh den XIX januarij heeft die Welgeborene Vrouwe Margaretha bovengenoemt voor ons Schepene tot Suijlre [Zolder] volgens den voorscr. contracte Stipulatie gedaan naer Reght.                                               Notaris J. Foijert”.

(Mac.inv.nr.937).

 

 

 

                   Spaanse mat                                                        fl.         2,50

                   Ziveren Croon                (Engels)                          ,,                     ?

                   Ducaat                           (Hollands)                      ,,         4,10

                   Spaanse pistolet             (goud)                            ,,                     ?

                   Henricus Nobel                                                    ,,         7,80

                   Rosenobel                      (Engels)                          ,,         8,80

                   Albertijn                         (goud)                            ,,         7,80

                   Angelot                          (Engels)                          ,,         5,65

 

                   Assigneren            =       een geldbedrag aanwijzen of bestemmen voor ....

                   Renuntieren           =       afstand doen van ....

                   Pitzier                   =       afdruk (in was) van familiewapen (zegelen)

                   Stipulatie               =       overeenkomst, beding, afspraak.

 

 

Het echtpaar Tido Herman von Innhausen und Kniphausen en Margaretha de Cocq van Delwijnen krijgen 3 zonen:

 

                   A.          Ferdinand baron von Innhausen und Kniphausen,

                                 heer van Elter en Vogelsanck

                                 geb. 1611,  overleden op kasteel Vogelsanck 1699,

                                 zonder kinderen. Begraven naast zijn ouders in de

                                 St. Vincentiuskerk te Zolder, België.

 

                                 huwt 1633 (4 juni?)

 

                            1.  Antonia van Malsen

                                 (dr.v.Guido en Joanna de Wilde van Kessenich)

                                 overleden 1671.

 

                                 hertrouwt na 1671

 

                            2.  Isabella Madelaine (van) Poelgeest

                                 (dr.v.Gerard en Jeanne de Matenesse),

                                 Domjuffer van Munster-Bilsen.

 

                   B.           Ico (Geo, Jan) Florens von Inn- und Kniphausen

 

                   C.          Tido Herman von Inn- und Kniphausen

 

Ferdinand verkreeg na de dood van zijn zwager, Jacques de Malsen, het leenheerschap van Kessenich, maar in 1691 deed hij afstand van zijn rechten. Ter gelegenheid van zijn huwelijk schonk zijn moeder hem op 4 juni het vruchtgebruik van “Hof ter Motten” in Zolder. Zijn schoonzus Marguerite, abdis van Susteren, schonk hem in verband met zijn huwelijk alle aandelen en bezittingen die zij had geerfd of nog zou erven, waarbij zij voor zichzelf alleen de  jaarlijkse opbrengsten van haar ouderlijk erfdeel reserveerde.

 

Op 13 april 1643 draagt douairière Margaretha baronesse de Cocq van Delwijnen Vrouwe van Elter en Vogelsanck aan haar zoon Ferdinand von Inn- und Kniphausen het leenheerschap van Vogelsanck over, met alle dependances. Van deze overdracht werd mededeling gedaan aan alle onderdanen van het gebied, die in voltallige vergadering te Stapel aanwezig waren. Maar op het moment van de eedaflegging voor de nieuwe leenheer vroegen de dorpelingen om uitstel “om een waardige ontvangst van hun nieuwe leenheer te bedenken en hem te verwelkomen zoals zij zijn voorouders hadden ontvangen, met alle respect dat zij aan hun landheer waren verschuldigd”.

 

Maar dit was niet het ware motief. De onderdanen wilden van de komst van Ferdinand profiteren om nieuwe privileges te verkrijgen. Zij waren op de hoogte van het vermogen van Ferdinand. De staat hiervan was niet erg gunstig en zij hoopten uit deze wetenschap munt te slaan om nieuwe voordelen te behalen.

 

Op 9 januari 1644 vond dan de feestelijke intreding plaats van de nieuwe heer van Vogelsanck. De onderdanen boden hem bij deze gelegenheid een smeekschrift aan met een ontwerp van 37 artikelen en verzochten Ferdinand om goedkeuring hiervan. Tevens verzochten zij hem om vernieuwing van hun privileges. Deze werden vernieuwd, maar de 37 artikelen bleven in staat van ontwerp. Slechts door erfenissen en ontvangen giften werd Ferdinand, baron von Inn- und Kniphausen heer van Elter en Vogelsanck, eerste erfgenaam van Bastogne, heer van Boissignies, Sterpenig, Waterschei en stadhouder van Curange (Kuringen). In het jaar 1695 werd hem de titel van graaf verleend. Met de schulden van Ferdinand ging het van kwaad naar erger. Hij maakte overal indrukwekkende schulden en op een groot gedeelte van zijn eigendommen rustte een zware hypotheek.

 

Enige tijd na het overlijden van zijn eerste vrouw in 1671 hertrouwt hij met Isabella Madelaine (van) Poelgeest. Deze familie protesteerde hevig, omdat zij waren geschrokken van zijn financiële positie. Maar het huwelijk ging toch door maar bleef, evenals het eerste, kinderloos. Toen Ferdinand de lasten van zijn leeftijd en de financiële zorgen niet meer aankon, maakte hij een eerste testament ten gunste van zijn neef Dodo baron von Kniphausen en Lutelsburg en bij diens overlijden aan zijn tweede zoon Charles. Daar Dodo door het afkopen van twee toelagen in het bezit kwam van 14000 Brabantse guldens, verpandt Ferdinand hem - als onderpand voor dit bedrag - al zijn bezittingen. In deze akte verklaart Ferdinand, dat hij zijn testament van 25 mei 1680 nooit zal wijzigen; onmiddellijk na zijn dood moest de erfgenaam in het bezit van zijn goederen worden gesteld.

 

In hetzelfde jaar leent hij van zijn neef Adriaen de Cocq van Delwijnen heer van Wadenoyen (gehuwd met Anna van Gendt), een bedrag van 12000 Hollandse guldens tegen een obligatie als schulbekentenis op zijn goederen, gedateerd 30 juli 1680. Dat herhaalt zich twaalf jaar later, wanneer Ferdinand opnieuw een bedrag van zijn neef Adriaen leent. Dit keer is het een bedrag van 4800 Hollandse guldens tegen afgifte van een obligatie als schuldbekentenis op zijn goederen, gedateerd 27 april 1692.  ( Het totaalbedrag van 16800 guldens was in die tijd een astronomisch bedrag als men bedenkt, dat het gemiddelde dagloon 20 stuivers bedroeg. Hiervoor moest men gemiddeld 14 uur werken; van ‘s morgens 6 uur tot ‘s avonds 8 uur, of nog langer. Het gemiddelde jaarloon lag tussen 300 en 325 gulden. Men werkte niet altijd het hele jaar door en als men ziek was werd over die periode niets betaald. Het bedrag van 16800 gulden was gelijk aan ruim 50 jaarsalarissen. Adriaen zou in onze tijd meervoudig miljonair zijn geweest.).

 

Ferdinand liet 1 februari 1691 zijn testament herzien en schonk al zijn bezittingen - waarop een loodzware hypotheek rustte - en zijn titels aan Dodo’s tweede zoon, Charles (Karel)-Christiaan. Deze jonge man was streng katholiek opgevoed en Ferdinand wilde in ieder geval verhinderen, dat zijn bezittingen en titels in het bezit zouden komen van iemand die het gereformeerde geloof aanhing. Karel-Christiaan erfde echter niet want hij werd trappisten-pater en overleed in 1695 toen Ferdinand nog in leven was. Dodo von Inn- und Kniphausen, de vader van Karel-Christiaan, trof toen nieuwe voorzieningen en door zijn bemiddeling kwam de heerlijkheid Vogelsanck terug in handen van het Luxemburgse geslacht Van Elter-Autel.

 

Op 24 september 1695 staat Dodo de baronie Vogelsanck met dependances, Waterschei en alle andere heerlijkheden en rechten af aan Jan Frederik graaf van Elter-Autel. Hij volgde Ferdinand, na diens dood in 1699, op. Maar dat ging niet zoals gehoopt, want er ontstond een merkwaardige geschiedenis van kunstgrepen in de erfenis. Het was de schoonzuster van Dodo von Inn- und Kniphausen, die deze intrige bedacht. Zij, Julienne Catherine barones de Freidach, weduwe van de graaf van Buren en hertrouwd  met Ernest Baltazar graaf van Duras, was door een reeks van intriges in de gunst gekomen van de oude baron Ferdinand. Uiteindelijk misleidde zij hem zodanig, dat deze failliete grijsaard zijn testament van 1691 herriep en op 29 augustus 1697 een nieuwe liet maken ten gunste van de baronesse.

 

In dit testament eist Ferdinand, dat de schenking van 1691 ongeldig wordt verklaard wegens nalatigheid van de begunstigde en omdat bovendien de voorwaarden voor de schenking, te weten, de betaling van de schulden van de erflater, nog niet waren vervuld. Hij legt tevens in zijn nieuwe testament vast, dat hij in de kerk te Zolder wil worden begraven, naast zijn ouders, Tido Herman von Inn- und Kniphausen en Margaretha de Cocq van Delwijnen. Ferdinand benoemt als universeel erfgename zijn bovengenoemde schoonzus Julienne Catherine barones de Freidach, weduwe van de graaf van Buren, op voorwaarde, dat zij niet tegen de zin van de erflater zal hertrouwen en dat zij aan haar zwager, Dodo von Inn- und Kniphausen, al datgene zal terugbetalen, wat hij van de schulden van Ferdinand heeft betaald. Ferdinand stelde tevens vast, dat zij de nagelaten bezittingen niet zal vervreemden, maar deze zal doorgeven aan haar oudste zoon of diens mannelijke nakomelingen. Indien zij echter geen kinderen zal nalaten, zal zij een “Von Kniphausen” mogen benoemen, die een katholieke opvoeding heeft gehad. Julienne Catherine hertrouwde toch en wel eind 1698 met de eerder genoemde Ernest Baltazar graaf van Duras, wonende op het gelijknamige - nog bestaande - kasteel dicht bij de plaats St.Truiden. Door dit nieuwe testament deed Ferdinand afstand vban zijn bezit, waarvan hij reeds bij zijn leven afstand had gedaan, tegen betaling van zijn schulden.

 

Jan Frederik van Elter-Autel bracht de zaak voor het gerecht en won deze, omdat tijdens de rechtsprocedure werd aangetoond, dat dit testament de zwakke grijsaard frauduleus werd afgedwongen. De graaf van Duras en zijn vrouw zagen hun aanspraken op de heerlijkheid Vogelsanck nietig verklaard door de prinsbisschop van Luik.

 

Op 8 augustus 1699 werd Jan Frederik als nieuwe baron van de heerlijkheid Vogelsanck geïnstalleerd. Pas op 13 februari 1700 kon hij zich legitiem en onbetwist eigenaar noemen, nadat een accoord was gesloten ten aanzien van dat recht van bezit met baronesse van Buren, die door haar huwelijk de titel van gravin van Duras voerde. Zij erkende Jan Frederik als de nieuwe heer van Vogelsanck en zij zou ook de stapels documenten en archiefstukken, die zij van Vogelsanck had meegenomen, terugbezorgen. In ruil daarvoor moest Jan Frederik onder andere in de kluiskapel van Bolderberg missen laten opdragen ter nagedachtenis van Ferdinand von Inn- und Kniphausen. Jan Frederik van Elter-Autel overleed op 1 augustus 1716 in Luxemburg.

 

Ferdinand was de tweede grote verbouwer van het kasteel van Vogelsanck. Hij zorgde voor ruimte en vergrootte het tot een indrukwekkend bouwwerk. Hij was de eerste die een deel van het kasteel voorzag van een verdieping, waardoor meer ruimte en comfort ontstond. Ferdinand ontving uit de erfenis van zijn tante, Maria de Cocq van Delwijnen, een zilveren kandelaar en een zilveren chauffon en van zijn andere tante, Theodorica de Cocq van Delwijnen, een rouwkleed, een kwart deel van 8 morgen weiland op de Auwelinge te Wadenoyen, een kwart deel van 3 morgen weiland aldaar op de Henicht en een “erfelick loosrent” van 18 gulden en 15 stuivers jaarlijks.

 

Aan het begin van het jaar 1700 voeren Anna van Gendt (sedert 1696(?) weduwe van Adriaen de Cocq van Delwijnen) en haar zoon Johan, heer van Wadenoyen, een proces tegen de bovenvermelde erfgenaam, Jan Frederik van Elter-Autel, over de eerder genoemde twee obligaties uit de nalatenschap van Ferdinand von Inn- und Kniphausen, respectievelijk ten bedrage van 12000 gulden en 4800 gulden en eisen van hem terugbetaling van genoemde bedragen, welke destijds door Ferdinand van haar man Adriaen waren geleend. Het wordt een langdurig proces door de trage rechtsgang en ellenlange touwtrekkerij, die bijna 30 jaar zal duren, van 1700 tot 1730.

 

Toen Jan Frederik van Elter-Autel de heerlijkheid naliet aan zijn zuster, Charlotte kanunnik van het Mariastift in Metz (Fr), verkeerde hij in een minimale financiële toestand. Na haar overlijden op 10 december 1724 maakte zij haar testament ten gunste van Antoinette van Eltz. Zij kreeg alleen het vruchtgebruik van Vogelsanck.

 

Charlotte liet het blote eigendom van Vogelsanck na aan de aan haar familie verwante prins Emmanuel van Nassau-Siegen en Elter, dit naar de wens van haar broer Jan Frederik in zijn testament vastgelegd.

 

“Op 22 september 1729 had Antoinette van Eltz maar liefst 9000 écus of 36000 Brabantse guldens terugbetaald als delging van een schuld die Ferdinand von Inn- und Kniphausen in 1680 was aangegaan”.

 

“Dan betaalde Atoinette ook nog eens 18000 Brabantse guldens om het verloren gegane cijnsrecht op een klein gedeelte van de goederen te recupereren”.

 

(Luc Cops, Die heerlijkheid Vogelsanck, p.41. VVV Heusden-Zolder, 1991).

 

 

 

 


generatie XIvervolg generatie XII