I                     Raoul  (Rudolf) de Châtillon-Cocq, ridder,                                              volg   II a-1

                      Heer van Beesd en Rhenoy, later 1e Heer van                                            

                      Waardenburg, Neerijnen en Opijnen

                      (zn.v.Reinald(René) de Châtillon en Jonkvrouwe                  

                      Coucy,dr.v.Raoul Coucy).

                      Geboren  ca.  1225            Overleden  1283

 

                       huwt

 

                1.     Aleida van Ochten                                                                                                         

                        (dr.v.Hendrik I van Ochten en NN(Gen.Bladen 2)

 

               

                2.     Agnes van Cuyck                                                                        

                       (dr.v.Hendrik III graaf van Cuyck en ... van Putten)

                        geb. 1224 te Grave

 

Rudolf bezat veel goederen in het gebied tussen de Lek en de Linge en tussen  Beesd en Leerdam, gelegen in de Tielerwaard, waaronder een burcht te Rhenoy. Deze bezittingen had hij uit een erfenis verkregen afkomstig van zijn bet-overgrootmoeder Jolante van Gelre, regentes van Henegouwen (dr.v.Gerard van Wassenberg graaf van Gelre, bijgenaamd “de Lange” en “de Rossige” en Clementia van Poitou). Jolante was gehuwd met Boudewijn III, graaf van Henegouwen (zn.v.Boudewijn II graaf van Henegouwen en Ida van Leuven, dr.v. Hendrik II van Leuven en Adela van de Betuwe).

 

Rudolf stamt uit een zeer rijk en voornaam geslacht,  geparenteerd aan vele vorstenhuizen en andere voorname geslachten,  zoals Spanje,  Oostenrijk,  Lorraine, Brabant, namen, Vlaanderen,  Blois, Bourbon, Gelderland, Luxemburg, St. Pol enz. Zijn voorouders telden al zeer vroeg mee onder de edelen in de wijde omgeving van Châtillon sur  Marne,  vroeger een grote stad. Het ligt in de buurt van Reims. In het jaar 936 zou Hérivée, graaf van Champagne, le Heer van Châtillon en kleinzoon van Ursus,  graaf van Champagne,  zijn kasteel in  Châtillon sur Marne hebben gebouwd.  Een kleinzoon  van Hérivée  was  Otton (Eudes) de Châtillon,  de  latere  paus Urbanus II, in 1042 in Châtillon sur Marne geboren. Hij was de Promoter van de eerste kruistocht,  die plaatsvond in de jaren 1096-1099.  Van hem staat in zijn geboorteplaats  een groot standbeeld te zijner nagedachtenis. Een neef van paus Urbanus  II,  Gaucher I,  graaf van Champagne en van  Blois deed ook mee aan de eerste tocht,  onder het vaandel van de hertog van Neder-Lotharingen, Godfried van Bouillon.

 

Ter  gelegenheid van deze tocht verleende  hertog  Godfried aan graaf Gaucher I in 1096 een nieuw wapen.  Het wapen van de Châtillons bestond van oorsprong uit een gekroonde klimmende Leeuw op een gouden veld. Het nieuwe wapen zag er als volgt uit:

 

Op een rood veld drie palen van vair met een schildhoofd van goud.

(Het wapen van het geslacht Van Ochten bestond uit een rode klimmende leeuw op een gouden veld. Het wapen van het geslacht Van Kuyck is als volgt omschreven:

 

Op een gouden veld 2 horizontale balken met daarop (staande) 8 meerlen van boven naar beneden, drie, twee en drie, in keel).

 

Jacques de Châtillon, zoon van Guy I en broer van Gaucher I, plaatste ter onderscheiding in het gouden schildhoofd een merlet van sabel. Een kleinzoon van Gaucher I, Gaucher II de Châtillon, sneuvelde in de oorlog op 19 november 1147. Broer Reinald (René) de Châtillon, ridder, was vorst van Antiochië. Hij nam deel aan de kruistocht, waarbij hij in 1187 in Palestina door Saladin werd onthoofd.

 

Reinald de Châtillon huwde twee maal,  eerst met  Stephana, een dochter van Philippus,  heer van Neapalris in Syrië  en Montroyal en weduwe van Milo van Plansis uit Champagne, die een neef was van François van Anjou.  Stephana overleed  in het jaar 1152.  Een jaar later hertrouwde hij met Constance of Constantia,  dochter en erfgename van heer Beaumond  II, prins  van Antiochië (zoon van Beaumond I en Constance  van Frankrijk).

 

Zijn  eerste  huwelijk met Stephana werd gezegend  met  een zoon, Hugues (Hugo) de Châtillon, die ook 2 keer huwde. Hij trad de eerste keer in de echt met een dochter van de graaf van  St.Pol  (St.Paul),  Enguerrand de  Lusignan. (Zij hertrouwt met Otto II,  graaf van Gelre en Zutphen). De tweede vrouw  van Hugues de Châtillon was Jolenta van  Henegouwen, (dochter van Boudewijn III, graaf van Henegouwen en Jolante van  Gelre,  dochter van Gerard van Wassenberg,  graaf  van Gelre  en Clementia van Poitou) weduwe van graaf  Ides  van Soissons.

 

Uit het eerste huwelijk 4 kinderen: Elisa de Châtillon, Eustace de Châtillon, Wouter de Châtillon en Willem de Châtillon. Uit het tweede huwelijk  werden eveneens vier kinderen geboren:  Reinald II de Châtillon, Heus de Châtillon,  Guy de Châtillon,  graaf van St.Paul en Philippina de Châtillon.  Reinald  II de Châtillon huwde een dochter  van Raoul de Coucy en uit dat huwelijk werd Raoul de  Châtillon geboren, die later de naam “Cocq” zou aannemen.

 

Van deze Raoul wordt vermeld,  dat hij “in hooge  mate den toorn des konings van Frankrijk had opgewekt,  dat  hij hem  “Coquin’ had genoemd en de fiere edelman,  dien  smaad niet kunnende dulden, zwoer dien naam zo lang te zullen behouden, totdat hij zich schitterend had gewroken. Met enige andere  edelen  tegen den koning  opgestaan,  versloeg  hij vroeg op een morgen de koninkliike troepen: le Coq à chanté de  bon matin (de haan heeft vroeg gekraaid) zei de  koning zulks vernemende, doch Raoul, zich dien schimpnaam tot eene eer  aanrekenende,  bleef sedert dien den naam Cok of  Cocq voeren”.

 

Rudolf was in Frankrijk niet meer veilig en onder druk  van de Franse koning week hij uit naar zijn  nicht,  Philippina van Dammartin, die met zijn neef graaf Otto II van Gelre was gehuwd. Raoul (Rudolf) de Cocq nam zijn intrek in het door hem geërfde kasteel te Rhenoy, gelegen tussen Beesd en Leerdam. Hij was de eerste van zijn geslacht die de naam “Châtillon” wegliet en zich alleen  Rudolf de Cocq liet noemen. De naam Châtillon komt men in die tijd in Gelderland vrijwel nergens tegen, maar dat is wel te verklaren als men bedenkt dat de Franse koning hem nog steeds op de hielen zat.

 

Pas  later komen wij de naam “Chatillon” weer tegen  in  de plaats  Schoonhoven.   Het  is Jean (Jan II de Châtillon graaf van Blois, hertog van Gelre door zijn huwelijk  met Machteld, hertogin van Gelre (Arnhem, 14-2-1372). Hij overleed op kasteel Schoonhoven 19/5 of 6/8-1381.  Zijn afstamming laten wij hier volgen:

 

Hugues I de Châtillon, graaf van Blois in 1230. Hij is zeer waarschijnlijk een neef van Rudolf de Cocq en een zoon van Guy de Châtillon, graaf van St.Paul, (zoon van Hugues  de Châtillon en Jolenta van Henegouwen). Hugues I de Châtillon huwt ca 1225 met Maria van Avesnes, gravin van Blois (dochter van Gauthier, heer van Avesnes en  Marquerite,  gravin van Blois 1218 (dr.v.Thibaud V,  le Bon, graaf van Blois en Alix de France).

 

De afstamming van Maria van Avesnes gaat terug naar Thibaud I, le Tricheur (=de bedrieger). Haar bet-overgrootvader Etienne-Henri,  graaf van Blois “le Sage”,  was gehuwd  met Adèle van Normandië,  dochter van Willem I (de Veroveraar), hertog van Normandië en koning van Engeland en Mathilde van Vlaanderen.

 

Een zoon van genoemde Hugues I en Maria van Avesnes is weer een Guy de Châtillon, graaf van St.Paul. Hij overleed 1289. Deze Guy laat een zoon na met de naam Hugues II de  Châtillon.  Hij erft graafschap  Blois van zijn nicht  Jeanne  de Châtillon in 1292 toen zij in dat jaar kinderloos overleed. Graafschap  Blois viel daarmee toe aan het huis Châtillon. Hugues  II overleed in 1307.  Zijn zoon is weer een Guy  de Châtillon,  graaf van Blois en zwager van koning Philips VI van Valois. Guy overleed in 1342 en was gehuwd met Margaretha  van  Valois  (dochter  van  Karel  I  van  Valois  en Margaretha van Anjou). Uit dit echtpaar werd een zoon geboren, Louis I de Châtillon, graaf van Blois, Dunois en Soissons,  heer van Avesnes,  Guice en Treslong 1342. Hij sneuvelde  bij Crécy 26 augustus 1346. Hij huwde in 1336 met Johanna van Henegouwen (dochter van Jan van Henegouwen-Holland, heer van Beaumond en graaf van Soissons en Margaretha van  Nesle-Soissons).  Johanna werd geboren in 1323 en  zij overleed op kasteel Villeneuve bij Soissons in de maand december 1350.  Louis I en Johanna van Henegouwen hadden  een zoon, Louis II, die zijn regeringsperiode vulde met het bestrijden van de Engelse oorlogstroepen,  die grote  ravages aanrichtten in het gebied rond Blois.  Hun andere zoon,  de reeds eerder genoemde Jean (Jan) II de Châtillon,  broer en opvolger van Louis II, verliet de streek om zich in Nederland te vestigen, waar hij door zijn huwelijk met Mechteld van Gelre hertog van Gelre werd. Zij worden door de Arnhemse bevolking gehuldigd met hun benoeming. Dit echtpaar liet geen wettige erfgenamen na. Hierop ging het graafschap over naar zijn jongste broer, graaf Guy II de Châtillon, overleden 1397. Deze had één zoon, Louis graaf van Dunois, de man van Marie, dochter van Jean de France, hertog van Berry, maar ook deze zoon stierf zonder erfgenamen in 1391. Dit overlijden betekende het einde van de dynastie.

 

Nu  terug naar Rudolf de Cocq.  Zoals gezegd  vestigde  hij zich te Rhenoy en nam zijn intrek in  zijn  burcht  aldaar. Hij bleef echter zijn eigen wapen van Châtillon voeren, nl.

 

Op een rood veld 3 palen van vair en in het gouden schildhoofd een lelie van azuur.

 

Dat zelfde wapen troffen wij later aan op de sokkel van een zonnewijzer  in de tuin van het  kasteel  Waardenburg.  Dit wapen voerde hij ook toen hij heer van Beesd en Rhenoy was. Rudolf  de Cocq en zijn nazaten  verkregen  vele  goederen. Zij voegden de naam van hun bezit,  een  heerlijkheid,  aan hun geslachtsnaam toe.  Dit getuigen namen als De Cocq  van Waardenburg, De Cocq van Neerijnen, De Cocq van Opijnen, De Cocq van Bruchem,  De Cocq van Delwijnen, De Cocq van Kerkwijk, De Cocq van Haeften, De Cocq van Isendoorn. Zij waren één grote familie en zij voerden allen het  Châtillonwapen. Zij brachten wel hun eigen onderscheiding aan in het gouden schildhoofd. Zo had de hoofdtak De Cocq van Waardenburg een lelie van azuur.  De Cocq van Neerijnen 3 zwarte hamers. De Cocq van Opijnen een klimmende rode leeuw, De Cocq van Bruchem  een  lopende rode leeuw,  De Cocq van  Delwijnen  een zwarte 5 of 6-puntige ster in het gouden schildhoofd, De Cocq van Kerkwijk eveneens een zwarte ster, De Cocq van Haeften een zwarte barensteel en De Cocq van Isendoorn heeft het gouden schildhoofd niet beladen. Van oorsprong had dit geslacht een rode merel of ook wel een gehele of een opkomende (klimmende) rode leeuw. De Cocq van Hemert tenslotte had een zwarte klimmende leeuw.

 

Het Châtillonwapen is een prachtig en zeer gedistingeerd wapen. Vair wil zeggen beurtelings hermelijn en petit-gris (eekhoorn). Later is dit overgegaan in paalvair waarbij de vairklokjes in dezelfde richting zijn geplaatst. In de middeleeuwen was dit wapen slechts bestemd voor de hoogste adel. Het is een van de oudste wapens uit West-Europa, afkomstig van de zogenaamde oer-adel.

 

In dezelfde periode was Otto II graaf van Gelre en Zutphen aan de macht. Zijn bijnaam was “de Lamme” of  “met de Paardevoet”. Hij was een zoon van Gerard IV, graaf van Gelre en  Zutphen en Margaretha van Brabant (dochter van Hendrik I hertog van Lotharingen en Brabant en Mathilde van Boulogne). Otto II, geboren ca 1215, huwde 3 maal. Zijn eerste echtgenote was Margaretha van Kleef. Zijn tweede echtgenote was Philippina van Dammartin (1253), (dochter van Simon, graaf van Ponthieu en Montreuil en Maria van Ponthieu en Aumale) eerder gehuwd geweest met Raoul, graaf van Eu en Raoul graaf van Coucy. Zijn derde vrouw was de dochter van Enguerrand de Lusignan, graaf van St.Paul. Zij was eerder gehuwd met Hugo de Châtillon, zoon van Reinald en Stephana.

 

Otto  II was er steeds op uit zijn macht te vergroten. In 1248 verwierf hij Nijmegen en omgeving  en  koopt  Emmerik, Groenlo,  Bredevoort enz. Hij verleende stadsrechten  aan o.a.  Harderwijk, Arnhem, Emmerik, Wageningen enz. Hij trad voor  het  laatst op als voogd van Holland in  1264  waarna Floris V meerderjarig wordt verklaard en de voogdij opzegt. Om zijn verlies aan invloedsfeer te compenseren oefent hij druk uit bij de kapittels van Utrecht  tot  verkiezing  van zijn neef Jan van Nassau tot Bischop van Utrecht. Tevens komt Otto II met zijn andere neef Rudolf de  Cocq,  ridder, heer van Beesd en Rhenoy overeen,  hun goederen te  ruilen. Otto II had wel belangstelling voor het kasteel van Rudolf. Zijn gebied kon dan nog beter worden verdedigd.  Na overleg met  zijn zonen,  Rudolf,  Hendrik,  Gijselbert en  Willem, draagt hij zijn burcht te Rhenoy, alsmede al zijn goederen gelegen  tussen de rivieren de Lek en de Linge op in ruil voor deheerlijkheden Hiern(=Waardenburg), Neerijnen en Opijnen en daarbij krijgt hij toestemming een kasteel te bouwen.  Het krijgt de naam  Weerdenbergh,  Waardenburg.  Deze naam gaat later op het dorp over. Er  werd een acte opgemaakt,  waarbij alle ridders  uit  de wijde omgeving aanwezig waren, want dat was in die tijd een hele gebeurtenis. In genoemde acte stond het volgende:

 

" Otte greve van Gelre heeft enz. gewisselt drie hove, als Hier, Nederijnen ende Opinen, mit allen hoeren toebehoeren mitten hogen ende legen gerichten, sommige heerlichheit ende conditien uytgescheiden, tegen heren Rodolph de Cocq, ritter, ende heeft hem die verlijt in enen erfleen ende hem georloft te tymmeren opten berch tot Hier, dat nu Weerdenberch heit."

"Hiertegen had greef Otte voers, dat huys tot Rynoey mitter hoger ende leger heerlycheit ende mit sinen erfenissen, streckende uyt der Lingen in der Lecken etc. Hier waren over als Rodolph,  abt van Mariënweerde Rycolt van Ochten [schoonvader van Rudolf], Gerart van Batenburg, Wilhem van Hernen, Willem van Bronckhorst, Otte van Sulen, Johan van Groesbeek, Wilhem van Tyglen, Ude van Haeften, ritteren ende Johan van Cuke, knape, int jaer ons Heren MCCLXV feria post Petri ad vincula mense Augusto”.

(2  augustus 1265). (RAA,Geld.Rek.Charter no.2.La C.)."

 

Rudolf de Cocq die,  zoals gezegd,  zeer gefortuneerd  was, begon meteen met de bouw van het kasteel.  Het was van oorsprong een woontoren van hout. Daar zal hij niet zo  tevreden mee zijn geweest want meteen maakte hij plannen tot het vergroten en versterken van zijn huis.  Maar daar kwam  hij niet meer aan toe, want hij overleed en werd opgevolgd door zijn zoon,  Rudolf,  2e Heer van Waardenburg. Hij voerde de plannen van zijn vader uit en zo ontstond in 1283 “den sael en den ronden toern”.  Het kasteel werd, mede door Johan de Cocq, 4e Heer van Waardenburg, steeds meer uitgebreid. Tenslotte werd het een kolossale burcht met een slotgracht  en een voorburcht.  Tot het jaar 1401 was kasteel  Waardenburg in het bezit van de hoofdtak De Cocq van Waardenburg.  Deze tak stierf in de mannelijke lijn uit en de laatste erfgename, Agnes, trad in het huwelijk met Willem van Broeckhuysen heer van Brakel,  Ammerzoden en Well. Daarmee kwam het kasteel in diens geslacht.  Daarna is het vele malen in andere handen overgegaan.  Het waren achtereenvolgens de  families Van Arckel, Van Thiennes, Vijgh, Van Bronckhorst, Van Aylva en als laatste de familie Van Pallandt.

 

Bij de verkoop van het kasteel door de  onmondige  dochters van  Dirk van Bronckhorst aan Cornelis van Aylva in 1701, hielp Johan de Cocq van Delwijnen, dagelijks Heer van Wadenoyen, met het opstellen van het koopcontract. In 1707 werd Margaretha van Aylva-van Gendt,  moeder van  Cornelis,  met kasteel Waardenburg beleend. Johan de Cocq van Delwijnen en Margaretha  van  Aylva-van Gendt waren neef  en  nicht  van elkaar. 

 

Tijdens de 80-jarige oorlog in het jaar 1574 werd het  kasteel na een langdurige strijd door de troepen van Willem van Oranje ingenomen. Daarbij werd de hele zuidkant vernield. De toenmalige bewoonster Catharina van Gelre (bastaarddochter van hertog Karel van Gelre), weduwe van Walraven van Arckel, (zn.v.Otto en Walravina van Broeckhuyzen), werd met haar dochter, Elisabeth van Arckel gevangen genomen en naar kasteel Heukelom  verbannen. Kasteel Waardenburg bevindt zich nog in min of meer oorspronkelijke staat en is nu eigendom van de “Stichting Vrienden der Gelderse Kastelen” te Arnhem, die het in 1975 ten geschenke kreeg van de erfgenaam voor 110 jaren tegen betaling van een symbolische jaarlijkse erfpachtsom van één gulden.

 

De Waardenburg werd van 1959 tot zijn overlijden in 1990 gehuurd en bewoond door de oud-burgemeester van Rossum Van Goelst Meyer.

 

 

Links: Kasteel de Waardenburg                                                                    ( alle foto's eigen collectie )

Midden: Zonnewijzer met Châtillonschild bij ingang kasteel de Waardenburg

Rechts: "le Coq à chanté de bon matin"  ( de haan heeft vroeg gekraaid )

                                                                    

 


generatie II